Meerjarenraming

Richtlijn Meerjarenraming

Inleiding.

In het kader van Kerk 2025 wordt er gepleit voor proactief financieel beheer (regeren is vooruitzien) en ook voor proactief toezicht op dat financieel beheer (vanuit het toezicht zo nodig tijdig signaleren en waarschuwen). Een meerjarenraming is een essentieel onderdeel van het instrumentarium van de plaatselijke gemeente om in dat kader passend financieel beheer te voeren. In deze richtlijn zal allereerst worden ingegaan op het ‘waarom’ van een meerjarenraming.

We streven er naar om de meerjarenraming in FRIS beschikbaar te hebben in het voorjaar van 2020. De meerjarenraming is primair een ondersteunend instrument om een goede discussie over beleid te voeren op het plaatselijke niveau. De meerjarenraming wordt niet verplicht gesteld, behalve in een aantal specifieke gevallen.

Waarom een meerjarenraming.

Tot nog toe is in de kerkorde en in de ordinantiën een begroting en een jaarrekening voorgeschreven. Een jaarrekening is een uitstekend middel om zich als gemeente/ diaconie te verantwoorden en geeft ook goed inzicht hoe het is gegaan met de financiën van het afgelopen jaar. Het geeft echter weinig inzicht in het beleid dat voor de komende jaren nodig is om bijvoorbeeld financieel gezond te blijven. Het voordeel van een meerjarenraming is dat ontwikkelingen, zoals de effecten van minder leden voor de opbrengsten levend geld of de invloed van kostenstijgingen beter inzichtelijk worden gemaakt. Vragen zoals,

  • kan de gemeente een verbouwing terug verdienen ?
  • hoe lang kan de gemeente een kerkelijk werker benoemen etc kunnen beter worden beantwoord als er zicht is op de ontwikkeling van opbrengsten en kosten en de ontwikkeling van het vermogen en de liquiditeit. Het blijft natuurlijk een raming, maar zeker als met verschillende scenario’s gewerkt kan worden geeft het inzicht in wat er mogelijk in de toekomst aan de orde is. Beleidsmatig heeft dit het voordeel dat, als bijvoorbeeld over 4 jaar grotere tekorten worden verwacht, nu al mogelijke maatregelen bedacht kunnen worden en kunnen worden besproken tussen college van kerkrentmeesters en kerkenraad. Er is dan meer tijd om de verschillende opties goed af te wegen. Tenslotte kan de meerjarenraming ook een middel zijn om de leden van een gemeente mee te nemen in bijvoorbeeld de noodzaak om meer bij te dragen.

De meerjarenraming kijkt 8 jaar vooruit en beslaat daarmee in principe twee beleidsperioden. De 8 jaar is ook gekozen omdat de gemiddelde periode dat een predikant aan een gemeente is verbonden ook zo’n 8 jaar is.

Opbouw meerjarenraming.

De meerjarenraming zoals FRIS deze aanreikt kent de volgende opbouw:

  1. Een raming van de lasten;
  2. Een raming van de baten;
  3. Indices waarmee ofwel de lasten als de baten stijgen of dalen;
  4. Een verkorte balans om de effecten van de geraamde baten en lasten op liquiditeit en vermogen te tonen;

De raming van de baten en lasten in de meerjarenraming kent dezelfde rubrieken als de begroting en de jaarrekening. Net zoals bij de begroting en de staat van baten en lasten ziet de gemeente in FRIS alleen die rubrieken die voor de gemeente van belang zijn. De kostenkant van de meerjarenraming is gebaseerd op landelijke kennis inzake bijvoorbeeld de kosten per predikant en kennis inzake de verwachte kostenstijging per kostenpost. Een commissie meerjarenraming van het GCBB zal jaarlijks in het najaar de indices vaststellen gebaseerd op o.a de verwachtingen van het CPB in september. Teneinde meerjarenramingen vergelijkbaar te maken en ook een beleidsinstrument te maken voor bijvoorbeeld overleg tussen de gemeente en het CCBB, is de kostenkant van de meerjarenraming qua ontwikkeling een gegeven. De gemeente kan natuurlijk wel interventies plegen, zoals een verwacht emeritaat van de predikant of het einde van het contract van de kerkelijk werker voor het einde van de meerjarenperiode van acht jaar. Bij de batenkant moet de gemeente zelf goed kijken welke ontwikkeling wordt verwacht. Denk hierbij vooral aan de inschatting hoe de post levend geld zich ontwikkelt, in relatie tot de ontwikkeling van het aantal leden, leeftijdsopbouw etc. De gemeente kan daar per batenpost zelf de index bepalen. De mutaties in de verkorte balans worden door FRIS zelf vanuit de laatste jaarrekening en de meerjarenraming berekend. Wel kan de gemeente hier ook interventies aangeven bijvoorbeeld een verkoop van een pastorie in een bepaald jaar. Er is een meer gedetailleerde handleiding beschikbaar inzake hoe om te gaan met de meerjarenraming.

Richtlijn meerjarenraming.

  1. De meerjarenraming is de meerjarenraming zoals deze in FRIS is opgenomen en door de gemeente/ diaconie is vastgesteld als de in te dienen meerjarenraming. Status in FRIS: definitief
  2. Meerjarenramingen die worden opgesteld voor eigen gebruik door de gemeenten zijn van de gemeenten en in principe niet beschikbaar voor het CCBB. Uiteraard staat het de gemeente vrij om voor overleg met het CCBB de meerjarenraming ter beschikking te stellen van het CCBB.
  3. Voor zover het CCBB een meerjarenraming verplicht stelt is de onder 1 gedefinieerde meerjarenraming, de meerjarenraming die moet worden ingediend als het CCBB daarom vraagt.
  4. Het indienen van de meerjarenraming bij het CCBB is verplicht bij aanvragen van een solvabiliteitsverklaring en aanvragen bij het CCBB genoemd in ord 11.21 waar een meerjarenraming nodig is voor het CCBB om een besluit te kunnen nemen.
  5. Het CCBB werkt met een classificatie inzake risico’s. Zodra het CCBB een gemeente of diaconie in deelt in risicoklasse C of D is het indienen van een meerjarenraming verplicht.
  6. Op basis van ordinantie 11.7.5 kan het CCBB indien zij dit gewenst acht een meerjarenraming verplicht stellen.
  7. Het GCBB stelt de commissie in die jaarlijks de indices voor de kosten vaststelt. Deze commissie bestaat uit drie leden met de volgende achtergrond.
    • Een onafhankelijk voorzitter.
    • Een lid in dienst van de dienstenorganisatie, betrokken bij de predikantstraktementen en de arbeidsvoorwaarden voor kerkelijk werkers.
    • Een lid in dienst van de dienstenorganisatie betrokken bij de kostenramingen van de dienstenorganisatie.
  8. Deze richtlijn is gebaseerd op GR 12 art 4 lid 2.

Deze richtlijn is door het Generaal college voor de behandeling van beheerszaken (GCBB) vastgesteld in zijn vergadering d.d. 5 maart 2020.